Twee tokkies op een bank gezeten

Onze voorraad laoganma, de verrukkelijke Chinese sambal die we overal op kwakken - die met pinda's niet die met zwarte bonen - begon danig te krimpen. Ik gooide mijn poncho over mijn kloffie, pakte mijn krukken, en we zetten de gang in naar de toko van het eeuwig vrolijke Chinese echtpaar op de Javastraat, dat echter geen Chinees spreekt want in Suriname geboren. Op de weg terug moest een pide gehaald worden bij de Turkse bakker. Mijnheer Oud Zeikwijf verdween in die richting, ik zou ter plekke op hem wachten. Toevallig precies daar, bij het kruispunt tussen de Pontanus- en de Van Swindenstraat (wie o wie waren Pontanus en Van Swinden), stond een bank, met daarop gezeten twee pontificale tokkies.

Een mannetje en een vrouwtje. Geen paartje, dacht ik. Gewoon twee tokkies die, in de hectiek van een zaterdagmiddag tussen de Indische en de Dapperbuurt, bij elkaar waren gaan zitten om van het lentezonnetje te genieten onder het genoegen van een praatje.

Ze spraken niet maar schreeuwden. Op een rustige, langzame toon, zinnen in de lucht, geknik van instemming.
De man: groot, grof, dik, grote jogging en daaronder sokken in crocs, wijdvallend t-shirt daarboven met een fleece vest. Kalend met een staartje, jampottenbril op wat bleek pafferig gelaat.
De vrouw: gezet. Strakke kleren om de forse boezem, met veel opdrukken. 'Kort en vlot' kapsel en goedkope sieraden. Minuscule, IQloze ogen.
Gekleurde glimjassen.
Hun beider wangen kleurden rood in de zon.

Ik besloot naast hen te gaan zitten.

“Ff op het mannetje wachten.” zuchtte ik gezelligheidshalve terwijl ik neerplofte. De man zei, tenminste, dat is wat ik verstond: als ie maar terug komt. De vrouw lachte en sprak op haar beurt. Ik verstond haar niet. Hahaha zei ik, en ik schreeuwde er achteraan: ja! nu of nooit! wegwezen, het oude lelijke dikke ding inruilen voor een jonge griet. De man maakte vast een grapje, dat helaas, ook aan mij voorbij ging. Volgde een heen en weer van réparties die ik met de beste wil van de wereld niet kon verstaan. De letters verdwenen ongekauwd tussen de slecht onderhouden gebitten, de syllaben plakten aan elkaar. Daar zat ik met mijn voornemen van sociaal gekeuvel. Ik besloot maar ook wat te schreeuwen, zonder hoop op wederzijds begrip.

Een hipster liep langs die dacht: kijk nou die drie tokkies op die bank zitten.

Comments