De omgekeerde Hachi

 Zij kon niet wennen aan zijn afwezigheid.
Het huis was schoon: geen modderpoten op de grond, geen plas kwijl op de laptop, geen bloed van de knaagbotten op het tapijt. Zij wilde die properheid niet. Die vieze properheid.

Er waren zeeën van tijd, van ruimte, van mogelijkheden. Ze kon weer naar de dokter, naar de vriendinnen. Ze was vrij om te gaan en staan waar ze wilde. Zij wilde die vrijheid niet. Die vieze vrijheid.

De leegte, de stilte. Zij reikte naar zijn warme lijf om te aaien: leegte. Ze hoorde het getik van zijn voeten op de trap: stilte.

Zij waren één wezen geweest.

Op straat riep zij gedwee de commando’s: pas op fiets! Pas op auto! Ff wachten! Niet trekken. Naar huis toe. Klaar buiten, Hondje naar bedje toe, Hondje slapen. Hondje slapen.

Zij liep naar het graf. Maart roerde zijn staart. Motregen uit het wolkendek. Wind. Hoe hij zich met zijn laatste krachten, vechtend voor elke adem (de longen die zich met vocht vulden, de afschuwelijke pijn) de trap op had gehesen om in zijn laatste uur bij haar te zijn. Ze zeeg op haar knieën. Voelde een vlaagje aanwezigheid. Hondje waer bestu bleven, mi lanct na di hondje mijn. Uitgeput liet ze zich op haar zij vallen.

Eksters, kraaien kwamen in haar ogen pikken. Regenwormen kropen in haar huid, dezelfde wormen die hem daaronder ook aan het slopen waren. Zij desintegreerde en werd één met de aarde die hem bedekte.

Boven hun hoofden raasden de lentestormen.


 

Comments