Vrijwel iedereen denkt dat ik overal een mening op heb. Een gevatte, kant en klare mening, direkt naar de buitenwereld verstuurbaar. Niets is minder waar. Op het gymnasium viel me gauw op dat je geacht werd een opinie te hebben.
Ik zie me nog lopen door de stad op een van de zeldzame vrije woensdagmiddagen die ik toen had. Ik zat destijds op een nabijgelegen kostschool voor de elite van die stad, en de woensdagmiddag mocht ik gewoonlijk niet weg. Een extra pesterij van mijn ouders, bovenop de kwelling van een jarenlang dag en nacht gedwongen verblijf tussen mufriekende sexloze wezens die de onnavolgbare drang om bijbelversen uit het hoofd te prevelen combineerden met onhophoudelijk zuur kijken. Je was alras opgelucht dat je dààr zat, en niet op de jongensafdeling. Wij bewoonden een prachtig wit kasteel uit de Renaissance in het bloemrijke vallei, zij moesten het doen met de ruïne van een toren uit de Middeleeuwen, op de eenzame top van de berg. Wij mochten douchen zo vaak wij wilden, zij enkel op een bepaalde dag. Wij hokten met bovengenoemde schepsels, zij hadden te maken met pedofiele gluiperds van paters. Je leerde snel je zegeningen te tellen, daar hadden de bijbellessen niets mee te maken. Op een van mijn zeldzame vrije woensdagmiddagen dus, liep ik met een vriendin naar de bioscoop. Onderweg passeerden wij een of andere louche zaak, waarbuiten posters hingen van een pornofilm. Mijn vriendin ontstak onmiddellijk in koude woede:
'Pornografie, dat moest verboden worden.' riep ze verontwaardigd. En ze had die posters er afgerukt zaten ze niet achter dik glas.
Op precies dat moment viel ik stil. Meerdere stemmetjes in mijn hoofd verdrongen elkaar om eruit te mogen. De één was het met mijn vriendin eens maar werd steeds opzij gemept door een schreeuwlelijk die riep: 'Denk aan de woeste mannen!' En nog een stuk of drie van die stalkers in mijn hoofd. Tja... Daar zit je met je 15 lentes en je hoog IQ. Ik bleef een tijdje stokstijf staan, en besloot uiteindelijk dat ik geen mening had _een eenzaam besef van de bovenste plank.
Zo vergleden de jaren, en er daagde nog niet een zaadje van een eigen mening aan de horizon. Ook niet toen de VS Irak binnenvielen. Hèt onderwerp waar iedereen om me heen het over eens was. Die vermaledijde oorlog. Dat mocht van niemand. En ik... ik wist het niet. Zoals de waard is schat die zijn mensen, en ik schatte dat zo'n groot land als Amerika dat ook nog de eer heeft als een magneet op internationaal talent te fungeren, onmogelijk alleen maar idioten in de regering kon hebben zitten, die bereid waren om in de 21ste eeuw een oorlog te beginnen om zoiets triviaals als olie. Daar moest iets diepzinnigs achter zitten. Bovendien had ik de pesthekel aan die macho van een Saddam, en zijn naam beloofde ook niets goeds. Ter overmate van ramp waren de linkse actievoerders ook tegen, met hun stupide koppigheid en hun bolle ogen van het morele gelijk. Dan maar geen mening.
Tot ik opeens dacht: 'Het maakt ook geen fuck uit. Wat voor mening je ook hebt, het tegendeel wordt toch uiteindelijk bewezen.' Daarop gooide ik met een brede zwaai mijn terughoudendheid overboord en begon ik mijn meningen te ventileren. Àl mijn meningen.
Deze column draag ik op aan Marjolein Februari, die mij daartoe inspireerde, al heeft ze zelf waarschijnlijk geen flauw benul van hoe. Een twijfelachtige eer, geef ik ogenblikkelijk toe.
Ik zie me nog lopen door de stad op een van de zeldzame vrije woensdagmiddagen die ik toen had. Ik zat destijds op een nabijgelegen kostschool voor de elite van die stad, en de woensdagmiddag mocht ik gewoonlijk niet weg. Een extra pesterij van mijn ouders, bovenop de kwelling van een jarenlang dag en nacht gedwongen verblijf tussen mufriekende sexloze wezens die de onnavolgbare drang om bijbelversen uit het hoofd te prevelen combineerden met onhophoudelijk zuur kijken. Je was alras opgelucht dat je dààr zat, en niet op de jongensafdeling. Wij bewoonden een prachtig wit kasteel uit de Renaissance in het bloemrijke vallei, zij moesten het doen met de ruïne van een toren uit de Middeleeuwen, op de eenzame top van de berg. Wij mochten douchen zo vaak wij wilden, zij enkel op een bepaalde dag. Wij hokten met bovengenoemde schepsels, zij hadden te maken met pedofiele gluiperds van paters. Je leerde snel je zegeningen te tellen, daar hadden de bijbellessen niets mee te maken. Op een van mijn zeldzame vrije woensdagmiddagen dus, liep ik met een vriendin naar de bioscoop. Onderweg passeerden wij een of andere louche zaak, waarbuiten posters hingen van een pornofilm. Mijn vriendin ontstak onmiddellijk in koude woede:
'Pornografie, dat moest verboden worden.' riep ze verontwaardigd. En ze had die posters er afgerukt zaten ze niet achter dik glas.
Op precies dat moment viel ik stil. Meerdere stemmetjes in mijn hoofd verdrongen elkaar om eruit te mogen. De één was het met mijn vriendin eens maar werd steeds opzij gemept door een schreeuwlelijk die riep: 'Denk aan de woeste mannen!' En nog een stuk of drie van die stalkers in mijn hoofd. Tja... Daar zit je met je 15 lentes en je hoog IQ. Ik bleef een tijdje stokstijf staan, en besloot uiteindelijk dat ik geen mening had _een eenzaam besef van de bovenste plank.
Zo vergleden de jaren, en er daagde nog niet een zaadje van een eigen mening aan de horizon. Ook niet toen de VS Irak binnenvielen. Hèt onderwerp waar iedereen om me heen het over eens was. Die vermaledijde oorlog. Dat mocht van niemand. En ik... ik wist het niet. Zoals de waard is schat die zijn mensen, en ik schatte dat zo'n groot land als Amerika dat ook nog de eer heeft als een magneet op internationaal talent te fungeren, onmogelijk alleen maar idioten in de regering kon hebben zitten, die bereid waren om in de 21ste eeuw een oorlog te beginnen om zoiets triviaals als olie. Daar moest iets diepzinnigs achter zitten. Bovendien had ik de pesthekel aan die macho van een Saddam, en zijn naam beloofde ook niets goeds. Ter overmate van ramp waren de linkse actievoerders ook tegen, met hun stupide koppigheid en hun bolle ogen van het morele gelijk. Dan maar geen mening.
Tot ik opeens dacht: 'Het maakt ook geen fuck uit. Wat voor mening je ook hebt, het tegendeel wordt toch uiteindelijk bewezen.' Daarop gooide ik met een brede zwaai mijn terughoudendheid overboord en begon ik mijn meningen te ventileren. Àl mijn meningen.
Deze column draag ik op aan Marjolein Februari, die mij daartoe inspireerde, al heeft ze zelf waarschijnlijk geen flauw benul van hoe. Een twijfelachtige eer, geef ik ogenblikkelijk toe.