De geest van mijn opa is op bezoek. Ik schrik van zijn jeugdigheid. Had ik niet bij stilgestaan: hij is idd gestorven vroeg in de dertig, een nekschot van de nazi's bij het ontruimen van Buchenwald. Hij heeft een driedelig donker pak aan met een dun gezaaid streepje erdoor, zijn zondagse neem ik aan. In de hemel hou je dus niet de kleren aan die je droeg toen je stierf, of werd begraven (je hoeft je dus niet zo uit te sloven met de laatste kleding voor in de kist). Zijn pak is versleten. Het jeugdige enthousiasme waarmee hij alle dingen in zich opneemt doet vermoeden dat het zijn eerste keer is buiten de eeuwige jachtvelden. De tram (die hebben wij niet in de bergen), de drukte in de grote stad, de televisie. Maar spoedig komt er afkeuring. Hij vind mijn levenstijl maar slapjes. Wij stikken in de spullen... maar zijn we nou gelukkig? Zorgen we wel goed voor elkaar? Denken we na? Zijn aanwezigheid gaat me steeds meer tegenstaan. Na drie maanden heb ik hem weggebracht, naar mijn oma. Die daar niet blij mee was. Begreep ik opeens helemaal.
Mijn opa was communist. En verzetsleider. Tot ik de film "Uranus" zag dacht ik dat dat goed was. Hoe ouder ik word hoe minder ik weet wat goed is. Goed is goed tot het tegendeel bewezen is.