In de NRC van 15 januari 2010 een paginagroot artikel over Fatima Lamkharrat, een Rotterdamse met Marokkaanse roots die haar steentje bijdraagt aan begrip tussen de verschillende bevolkingsgroepen die Rotterdam-Noord rijk is.
Niet elke buurt heeft zijn Fatima Lamkharrat. De onze niet, bijvoorbeeld, waar zo'n 15 jaar geleden hangjongens onze geliefde "praattafel" inpikten, daarmee het levend hart van ons genoeglijk straatje vakkundig uitrukkend. We leefden waarachtig in een van de straten van Amsterdam waar het begeerlijk gezellig was. Op de aftandse, krappe woningen kwamen lui af, die iets van een sfeertje meebrachten, waar de rest van Amsterdam jaloers op was: een vleugje kunstzinnigheid en romantiek, eigenzinnigheid. Op de mooie dagen zat er steevast een buurtgenoot aan de praattafel, aan de kop van de straat. Tegen etenstijd kwam er steeds weer iemand bij. Ieder nam zijn bordje eten mee van huis. Soms had er eentje zin om voor de meute te koken, en dat deed die dan, zomaar, spontaan. Er werden stoelen bij gehaald, flessen goedkope wijn, en we bleven kletsen en plezier maken tot we naar bed moesten. Voorbijgangers keken ons toe: hoe leuk we het niet hadden. Een oase in de stad.
Ik was een alleenstaande moeder in die tijd. Studeerde voltijds op anderhalfuur reizen, en werkte als ik vrij had. Toch heb ik me nooit eenzaam gevoeld, noch heb ik de knellende druk van de verantwoordelijkheden op mijn schouders gevoeld. Ik had de straat. Die ving mijn zoon op in geval van nood. Er waren tien huizen of meer waar hij zomaar aan kon bellen, en waar hij zonder poespas binnen werd onthaald om op me te wachten. Hij was eigenlijk een beetje van ons allemaal. Problemen werden eenstemmig besproken en geslecht. Het was een warme deken waarin hij veilig kon opgroeien.
Hoe moeilijk is het om cohesie in een buurt op te bouwen - stap voor stap, jaar na jaar, generatie na generatie - hoe makkelijk is het om die teniet te doen. Halverwege de jaren '90 kwam de klad erin. Groepen brutale hangjongens die van elders kwamen zaten steeds vaker op onze plek. Als we er toch plaatsnamen werden we weggepest. Ze krasten in de verf, maakten ongeïnspireerde graffiti op de muren, lieten hun blikjes en lege chipzakjes slingeren. Het pleintje werd koud en akelig. Het stonk er naar pies. Het gelach maakte plaats voor het stacatto van de straattaal en de ijzige toontjes van electronische accoustiek. Omdat dit de kop van de straat was, waar je doorheen moest om naar je woning te lopen, verspreidde de bezoedeling zich als een inktvlek op ons gemoed.
Na 10 jaar organiseerde het buurttak van de gemeente hier (eindelijk) een vergadering over. Jammer genoeg werd niemand uitgenodigd. Ik door stom toeval wel. De hangjongens, die op wonderlijkerwijze wel in grote getallen op de hoogte waren, zaten in een kring om de tafel met in hun midden een streetcornerjongen die het woord voerde. Mijn verzoek: "Mogen we aub onze praattafel terug voor één dag in de week?" werd, letterlijk, hard weggelachen. Hoe kon ik zoiets eisen? De ambtenaren hebben me niet verdedigd. Ik verliet moedeloos de zaal, en die moedeloosheid heeft mij wat dat betreft niet meer los gelaten. Want ik wist hoe ambtenaren omgingen met deze ernstige overlastgevende jongens (ze schroomden niet om buurtgenoten die het waagden te gaan zitten het ziekenhuis in te slaan, voornamelijk als het vrouwen, zelfs oudere vrouwen waren): met egards, alsof het kostbare prinsjes waren. En ik was maar een zeikerd, die het zwijgen opgelegd moest krijgen. Van de weeromstuit kreeg de praattafel een bordje met de tekst: "Deze tafel is van iedereen", waarnaar de hangjongens in het vervolg veelvuldig hebben gewezen als een van ons aanstalte maakte om daar te zitten. De tafel was van iedereen, dus van hen, dus moesten we oprotten. De tafel hadden ze gekregen op een presenteerblaadje van de gemeente. Die jongens kwamen niet eens van onze straat.
Nu lees ik in het artikel over Fatima Lamkharrat dat "ze die jongens begrijpt." Ze groeien op in een milieu waar "vrouwen traditioneel als bezit worden gezien." Dat is blijkbaar het excuus, hoe flinterdun ook, om zulk aggressief gedrag in het openbaar te vergoeilijken. Als ik die bizarre logica volg, dan begrijp ìk op mijn beurt van die jongens, dat het niet in hun belang is om daar iets aan te veranderen. Wat ik van die jongens begrijp, is dat het niet in hun belang is om ons te begrijpen, wanneer we dat niet pikken, of om te erkennen dat ze ons begrijpen.
Wat ik niet begrijp, zijn de andere inwoners van dit land, die dat zeggen te begrijpen, dat niet willen begrijpen. Andere inwoners die niet willen inzien dat het een kwestie van niet willen begrijpen, en niet van niet kunnen. Niet willen simpelweg omdat het niet in je belang is. Wat ik wel begrijp is dat sommige van die andere inwoners het ook niet willen begrijpen, omdat ze het ook niet in hùn belang is. Er lopen zat mannen rond die stikkem vrouwen een toontje lager zouden willen doen zingen. En helaas ook vrouwen, for that matter. Lieden die heimelijk de komst van vrouwonderdrukkende culturen verwelkomen, en dat in stand houden, onder het vuilmaken van het begrip "integratie".
Ik roep iedere inwoner van Nederland op om zijn naaste te veroordelen als hij denkt verantwoordelijk te zijn voor het gedrag van een vrouw, als hij denkt dat het gedrag van een vrouw zijn eer aantast, kortom: als hij vrouwen als bezit beschouwt. Openlijk. Stelselmatig. Anders laten we gevaarlijk machogedrag binnen, dat we in Nederland juist succesvol hebben bestreden. Marokkaan of Antilliaan zijn is geen vrijbrief om anders te mogen doen. Andersom zou discriminatoir zijn. Dàt moeten we met ons allen wel kunnen begrijpen.
Als ik Fatima Lankharrat begrijp, zijn we dan van de hangjongens af en hebben we ons fijne, gekke, leuke Amsterdam terug?
Naschrift: Mijn zoon heeft elke dag van zijn pubertijd moeten zien hoe de hangjongens zich vermaakten, terwijl hij na school urenlang huiswerk moest maken. Nu hij een goede baan heeft, zeggen de hangjongens dat het door hun kleurtje komt dat ze gepasseerd worden op de arbeidsmarkt. Racisme als bedekking voor luiheid.
Mijn twee jongsten hebben het moeten doen zonder gezelligheid in de openbare ruimte. Toen ik zoals elk jaar paaseieren strooide, raapten de hangjongens die op, zodat mijn kinderen huilend aan het zoeken waren. Ik ben hiermee gestopt. Een keer werd mijn zoontje van 7 door een groep tieners aangevallen. Zij gaven hem zo'n duw dat hij met zijn hoofd op het beton kwam. Toen ik verhal ging halen riep ik in een vlaag van gewoontegetrouwheid de praattafel op om mij te komen steunen. In de nood was ik vergeten dat deze geen buurtfunctie meer had. De jongens lachten schaapachtig, en riepen dat ze kwamen. Ondertussen belden ze hun makkers op om ze te waarschuwen voor mijn komst. Een verandering van 180 graden, die niet meer terug te draaien valt.
De maatschappij, dat zijn wij; wij moeten dit soort problemen op straat aan kunnen pakken. Als ik tegen een puber op straat vraag of hij minder lawaai kan maken zodat mijn kinderen naar bed kunnen, dan zeg ik dat niet omdat hij zwart is of Marokkaan. Dan zeg ik dat omdat hij lawaai maakt op straat en mijn kinderen naar bed moeten. Maar als elke keer dat ik dat moet zeggen, het zwarte of Marokkaanse pubers betreft, dan, ja, krijg ik een vooroordeel tegen deze bevolkingsgroepen, en met mij de rest van Nederland. Dus ouders van zulke jongens: wil je wat doen aan het racisme in Nederland, aan de opkomst van Geert Wilders? Hou dan je pubers binnen. Is je woning te krap? Ga aan de pil.
.
Niet elke buurt heeft zijn Fatima Lamkharrat. De onze niet, bijvoorbeeld, waar zo'n 15 jaar geleden hangjongens onze geliefde "praattafel" inpikten, daarmee het levend hart van ons genoeglijk straatje vakkundig uitrukkend. We leefden waarachtig in een van de straten van Amsterdam waar het begeerlijk gezellig was. Op de aftandse, krappe woningen kwamen lui af, die iets van een sfeertje meebrachten, waar de rest van Amsterdam jaloers op was: een vleugje kunstzinnigheid en romantiek, eigenzinnigheid. Op de mooie dagen zat er steevast een buurtgenoot aan de praattafel, aan de kop van de straat. Tegen etenstijd kwam er steeds weer iemand bij. Ieder nam zijn bordje eten mee van huis. Soms had er eentje zin om voor de meute te koken, en dat deed die dan, zomaar, spontaan. Er werden stoelen bij gehaald, flessen goedkope wijn, en we bleven kletsen en plezier maken tot we naar bed moesten. Voorbijgangers keken ons toe: hoe leuk we het niet hadden. Een oase in de stad.
Ik was een alleenstaande moeder in die tijd. Studeerde voltijds op anderhalfuur reizen, en werkte als ik vrij had. Toch heb ik me nooit eenzaam gevoeld, noch heb ik de knellende druk van de verantwoordelijkheden op mijn schouders gevoeld. Ik had de straat. Die ving mijn zoon op in geval van nood. Er waren tien huizen of meer waar hij zomaar aan kon bellen, en waar hij zonder poespas binnen werd onthaald om op me te wachten. Hij was eigenlijk een beetje van ons allemaal. Problemen werden eenstemmig besproken en geslecht. Het was een warme deken waarin hij veilig kon opgroeien.
Hoe moeilijk is het om cohesie in een buurt op te bouwen - stap voor stap, jaar na jaar, generatie na generatie - hoe makkelijk is het om die teniet te doen. Halverwege de jaren '90 kwam de klad erin. Groepen brutale hangjongens die van elders kwamen zaten steeds vaker op onze plek. Als we er toch plaatsnamen werden we weggepest. Ze krasten in de verf, maakten ongeïnspireerde graffiti op de muren, lieten hun blikjes en lege chipzakjes slingeren. Het pleintje werd koud en akelig. Het stonk er naar pies. Het gelach maakte plaats voor het stacatto van de straattaal en de ijzige toontjes van electronische accoustiek. Omdat dit de kop van de straat was, waar je doorheen moest om naar je woning te lopen, verspreidde de bezoedeling zich als een inktvlek op ons gemoed.
Na 10 jaar organiseerde het buurttak van de gemeente hier (eindelijk) een vergadering over. Jammer genoeg werd niemand uitgenodigd. Ik door stom toeval wel. De hangjongens, die op wonderlijkerwijze wel in grote getallen op de hoogte waren, zaten in een kring om de tafel met in hun midden een streetcornerjongen die het woord voerde. Mijn verzoek: "Mogen we aub onze praattafel terug voor één dag in de week?" werd, letterlijk, hard weggelachen. Hoe kon ik zoiets eisen? De ambtenaren hebben me niet verdedigd. Ik verliet moedeloos de zaal, en die moedeloosheid heeft mij wat dat betreft niet meer los gelaten. Want ik wist hoe ambtenaren omgingen met deze ernstige overlastgevende jongens (ze schroomden niet om buurtgenoten die het waagden te gaan zitten het ziekenhuis in te slaan, voornamelijk als het vrouwen, zelfs oudere vrouwen waren): met egards, alsof het kostbare prinsjes waren. En ik was maar een zeikerd, die het zwijgen opgelegd moest krijgen. Van de weeromstuit kreeg de praattafel een bordje met de tekst: "Deze tafel is van iedereen", waarnaar de hangjongens in het vervolg veelvuldig hebben gewezen als een van ons aanstalte maakte om daar te zitten. De tafel was van iedereen, dus van hen, dus moesten we oprotten. De tafel hadden ze gekregen op een presenteerblaadje van de gemeente. Die jongens kwamen niet eens van onze straat.
Nu lees ik in het artikel over Fatima Lamkharrat dat "ze die jongens begrijpt." Ze groeien op in een milieu waar "vrouwen traditioneel als bezit worden gezien." Dat is blijkbaar het excuus, hoe flinterdun ook, om zulk aggressief gedrag in het openbaar te vergoeilijken. Als ik die bizarre logica volg, dan begrijp ìk op mijn beurt van die jongens, dat het niet in hun belang is om daar iets aan te veranderen. Wat ik van die jongens begrijp, is dat het niet in hun belang is om ons te begrijpen, wanneer we dat niet pikken, of om te erkennen dat ze ons begrijpen.
Wat ik niet begrijp, zijn de andere inwoners van dit land, die dat zeggen te begrijpen, dat niet willen begrijpen. Andere inwoners die niet willen inzien dat het een kwestie van niet willen begrijpen, en niet van niet kunnen. Niet willen simpelweg omdat het niet in je belang is. Wat ik wel begrijp is dat sommige van die andere inwoners het ook niet willen begrijpen, omdat ze het ook niet in hùn belang is. Er lopen zat mannen rond die stikkem vrouwen een toontje lager zouden willen doen zingen. En helaas ook vrouwen, for that matter. Lieden die heimelijk de komst van vrouwonderdrukkende culturen verwelkomen, en dat in stand houden, onder het vuilmaken van het begrip "integratie".
Ik roep iedere inwoner van Nederland op om zijn naaste te veroordelen als hij denkt verantwoordelijk te zijn voor het gedrag van een vrouw, als hij denkt dat het gedrag van een vrouw zijn eer aantast, kortom: als hij vrouwen als bezit beschouwt. Openlijk. Stelselmatig. Anders laten we gevaarlijk machogedrag binnen, dat we in Nederland juist succesvol hebben bestreden. Marokkaan of Antilliaan zijn is geen vrijbrief om anders te mogen doen. Andersom zou discriminatoir zijn. Dàt moeten we met ons allen wel kunnen begrijpen.
Als ik Fatima Lankharrat begrijp, zijn we dan van de hangjongens af en hebben we ons fijne, gekke, leuke Amsterdam terug?
Naschrift: Mijn zoon heeft elke dag van zijn pubertijd moeten zien hoe de hangjongens zich vermaakten, terwijl hij na school urenlang huiswerk moest maken. Nu hij een goede baan heeft, zeggen de hangjongens dat het door hun kleurtje komt dat ze gepasseerd worden op de arbeidsmarkt. Racisme als bedekking voor luiheid.
Mijn twee jongsten hebben het moeten doen zonder gezelligheid in de openbare ruimte. Toen ik zoals elk jaar paaseieren strooide, raapten de hangjongens die op, zodat mijn kinderen huilend aan het zoeken waren. Ik ben hiermee gestopt. Een keer werd mijn zoontje van 7 door een groep tieners aangevallen. Zij gaven hem zo'n duw dat hij met zijn hoofd op het beton kwam. Toen ik verhal ging halen riep ik in een vlaag van gewoontegetrouwheid de praattafel op om mij te komen steunen. In de nood was ik vergeten dat deze geen buurtfunctie meer had. De jongens lachten schaapachtig, en riepen dat ze kwamen. Ondertussen belden ze hun makkers op om ze te waarschuwen voor mijn komst. Een verandering van 180 graden, die niet meer terug te draaien valt.
De maatschappij, dat zijn wij; wij moeten dit soort problemen op straat aan kunnen pakken. Als ik tegen een puber op straat vraag of hij minder lawaai kan maken zodat mijn kinderen naar bed kunnen, dan zeg ik dat niet omdat hij zwart is of Marokkaan. Dan zeg ik dat omdat hij lawaai maakt op straat en mijn kinderen naar bed moeten. Maar als elke keer dat ik dat moet zeggen, het zwarte of Marokkaanse pubers betreft, dan, ja, krijg ik een vooroordeel tegen deze bevolkingsgroepen, en met mij de rest van Nederland. Dus ouders van zulke jongens: wil je wat doen aan het racisme in Nederland, aan de opkomst van Geert Wilders? Hou dan je pubers binnen. Is je woning te krap? Ga aan de pil.
.