.
Bob Marley was geen neger en ook geen halve neger uit Jamaica. Een blanke met een afropruik, dat was Bob Marley.
Hij was een agent van de Amerikaanse muziekindustrie die naar Jamaica werd gestuurd om een nieuwe sound, de reggae, naar de VS te laten overvliegen. De muziekindustrie had destijds last van een dipje en zat te popelen om een nieuwe musicale hype. Ze bedachten Bob Marley, een muzikaal genie die vanaf het begin van de jaren ’60 met beperkt succes in Kingston aan de weg aan het timmeren was, samen met Bunny Livingston en Peter Tosh. Er werd een geschiedenis bedacht, compleet met oude foto’s en door oud klinkende plaatjes. Livingston, Tosh en vele andere Jamaicanen werden (relatief) dik betaald (en gechanteerd) om deze geschiedenis voor zich te houden. (Bijkomend voordeel van de reggaecultuur was dat de vertegenwoordigers over het algemeen zodanig beneveld zijn dat ze zich überhaupt weinig herinneren.) Tegelijkertijd stoomden ze in een huurkamer in de Bronx het werkelijke muzikale genie klaar om de fijne taalkundige en benevelde kneepjes van het rastafaribestaan onder de knie te krijgen. Toen dat gelukt was, in 1972, zetten ze hem op een enkeltje Kingston, Jamaica.
Gestuurd door Chris Blackwell, eigenaar van Island Records begonnen Bob Marley & The Wailers aan hun opmars. In oktober ’73 werd Burnin’ uitgebracht met daarop de hitsingels I Shot the Sheriff en Get Up Stand Up. Binnen de kortste keren woedde er een heuse reggaemania, terwijl een paar jaar eerder niemand van deze genre had gehoord. Bob Marley dook zo diep in zijn rol dat hij, een Christen, zich bekeerde tot rastafari, een geloof waar eerder, eveneens, niemand ooit van had gehoord. Hij groeide uit tot een wereldwijd boegbeeld ervan. Het kan verkeren. Ook ging hij zover als maar liefst 12 kinderen te verwekken bij allerlei vrouwen.
De muziekindustrie was in haar nopjes: helemaal uit de rooie cijfertjes. Van jong tot oud, van kantoorbediende tot hippie: iedereen bleek van reggae te houden. Bob Marley was goud, Bob Marley was kassa.
Maar Bob wist te veel. En werd opstandig. Zoals je wel vaker ziet bij infiltranten, gaan ze geloven in de rol die ze spelen. Heeft hij zijn bazen gechanteerd? Zover durven wij niet te speculeren. Wat in ieder geval gebeurde is dat een zogenaamde fan hem een pakketje opstuurde met een paar laarzen erin. Bob, blij als hij van nature was, trok ze aan. En snel weer uit: er zat een spijker in. Te laat. Het wondje genas nimmer meer. De spijker was gedrenkt in radioactief materiaal dat kanker had veroorzaakt. De teenkanker metastaseerde naar een trits organen en Bob Marley ging dood. In Miami, Florida.
Zijn plaatjes zijn nog minstens een halve eeuw als warme broodjes over de toonbank gegaan, en hij was er niet eens om de royalties te incasseren: win-win voor de platenindustrie.
Dit stukje is in samenwerking met Max Molovich ontstaan en eerder op Nurks verschenen.
Bob Marley was geen neger en ook geen halve neger uit Jamaica. Een blanke met een afropruik, dat was Bob Marley.
Hij was een agent van de Amerikaanse muziekindustrie die naar Jamaica werd gestuurd om een nieuwe sound, de reggae, naar de VS te laten overvliegen. De muziekindustrie had destijds last van een dipje en zat te popelen om een nieuwe musicale hype. Ze bedachten Bob Marley, een muzikaal genie die vanaf het begin van de jaren ’60 met beperkt succes in Kingston aan de weg aan het timmeren was, samen met Bunny Livingston en Peter Tosh. Er werd een geschiedenis bedacht, compleet met oude foto’s en door oud klinkende plaatjes. Livingston, Tosh en vele andere Jamaicanen werden (relatief) dik betaald (en gechanteerd) om deze geschiedenis voor zich te houden. (Bijkomend voordeel van de reggaecultuur was dat de vertegenwoordigers over het algemeen zodanig beneveld zijn dat ze zich überhaupt weinig herinneren.) Tegelijkertijd stoomden ze in een huurkamer in de Bronx het werkelijke muzikale genie klaar om de fijne taalkundige en benevelde kneepjes van het rastafaribestaan onder de knie te krijgen. Toen dat gelukt was, in 1972, zetten ze hem op een enkeltje Kingston, Jamaica.
Gestuurd door Chris Blackwell, eigenaar van Island Records begonnen Bob Marley & The Wailers aan hun opmars. In oktober ’73 werd Burnin’ uitgebracht met daarop de hitsingels I Shot the Sheriff en Get Up Stand Up. Binnen de kortste keren woedde er een heuse reggaemania, terwijl een paar jaar eerder niemand van deze genre had gehoord. Bob Marley dook zo diep in zijn rol dat hij, een Christen, zich bekeerde tot rastafari, een geloof waar eerder, eveneens, niemand ooit van had gehoord. Hij groeide uit tot een wereldwijd boegbeeld ervan. Het kan verkeren. Ook ging hij zover als maar liefst 12 kinderen te verwekken bij allerlei vrouwen.
De muziekindustrie was in haar nopjes: helemaal uit de rooie cijfertjes. Van jong tot oud, van kantoorbediende tot hippie: iedereen bleek van reggae te houden. Bob Marley was goud, Bob Marley was kassa.
Maar Bob wist te veel. En werd opstandig. Zoals je wel vaker ziet bij infiltranten, gaan ze geloven in de rol die ze spelen. Heeft hij zijn bazen gechanteerd? Zover durven wij niet te speculeren. Wat in ieder geval gebeurde is dat een zogenaamde fan hem een pakketje opstuurde met een paar laarzen erin. Bob, blij als hij van nature was, trok ze aan. En snel weer uit: er zat een spijker in. Te laat. Het wondje genas nimmer meer. De spijker was gedrenkt in radioactief materiaal dat kanker had veroorzaakt. De teenkanker metastaseerde naar een trits organen en Bob Marley ging dood. In Miami, Florida.
Zijn plaatjes zijn nog minstens een halve eeuw als warme broodjes over de toonbank gegaan, en hij was er niet eens om de royalties te incasseren: win-win voor de platenindustrie.
Dit stukje is in samenwerking met Max Molovich ontstaan en eerder op Nurks verschenen.