De Uitslover










Was u gister bij het Flevobad en zag u een uitslover vreselijk afgaan? Dat was ik. Als voormalige wedstrijdzwemster dook ik geroutineerd van het startblok en borstcrawlde ik me een weg naar de overkant, in sprinttempo. Bij 3/4 aangekomen verdronk ik. Niet echt, uiteindelijk, maar het scheelde weinig. De resterende 10 meter heb ik in oma's schoolslag afgelegd. Ik heb me op het randje gehesen en ben daar op de grond gaan liggen. Het tolde.

Ik dacht aan mijn kinderen die onwetend van dit alles in het recreatiebad verbleven. Hoe zij mij na een uur zouden gaan missen, en mij na lang zoeken zouden vinden: een hoopje mens, morsdood, aan de kant van het baantjesbad, in een plas pis en kwijl.

Na een tijdje kon ik echter weer opstaan en dacht: weet je wat? Ik probeer een rustige vlinderslag. 11 slagen heb ik het volgehouden. Ik stierf. Mijn armen waren van katoen, en de zuurstof bereikte mijn hersenen niet meer. Vloekend en tierend kroop ik uit het bad. Voelde me zwaar vernederd, door mijn eigen lijf. Dat is toen ik om me heen keek en zag de bewondering in de ogen van de baantjestrekkers. Een 20-jarige jongen zei nog (ik kon het waarachtig horen): "Die kan snel zwemmen!" Blijkbaar hadden ze dat nooit verwacht van een vadsige grijsharige in oma's badpak.

Ik nam me ter plekke voor om weer wekelijks te gaan zwemmen. Wat ik, als puntje bij paaltje komt, uiteraard, niet zal doen.


Ook op Nurks en AT5 gepubliceerd.