In de jaren tachtig werden wij, de jongeren, om de oren geslagen met restanten ideologieën uit de jaren ’60-’70. Zoals vreemdgaan dat moest mogen, jaloezie dat juist niet mocht, en de kreet: “Van een ander kun je pas houwen als je van jezelf houdt.”
Alle drie de grootste flauwekul als u het me vraagt, zeg ik met de kennis van nu. Vreemdgaan, heb ik meer dan eens mogen vaststellen, mocht alleen degene die de slogan hanteerde. Zodra zijn of haar wederhelft zich diezelfde recht meende toe te eigenen was het gedaan met de peace & love. Opeens kwam heel wat jaloezie te voorschijn, en dat mocht subiet ook al.
Van zichzelf hield niemand in de jaren ’60-’70, althans niet uit zichzelf. Ze waren stuk voor stuk de rigide provincie ontvlucht, waaraan ze benauwende herinneringen overhielden over een liefdeloze jeugd tussen godsdienstfanaten van de hoogste plank. Getucht en gesterkt in het aanzien Gods waren die stakkers uitgegroeid tot desperate wezens, bereid elke zucht van vrijheid-blijheid als een laatste strohalm te omarmen.
In onze jaren echter, is er, afgezien van een paar godvergeten Marokkaantjes die nog ouderwets en wekelijks afgeranseld worden op hun Koranlessen, vrijwel geen ziel in ons kikkerlandje die geen honingzoete kindertijd heeft meegekregen. Al die prinsen en prinsessen hebben de paringsrijpe leeftijd bereikt onder onophoudelijke liefkozingen en overvloedige complimenten van hun genitors, wat resulteerde, behalve in nietsontziende brutaliteit, in een grenzeloze liefde voor het ik.
De gevolgen hiervan zijn velerlei. Aan de ene kant is er een openlijk beleden, agressieve haat tegen de Klager. Iemand die zijn ongenoegen tegen je durft te uiten, over iets wat je gedaan zou hebben dat een negatief effect op die persoon zou hebben gehad: on-ver-teer-baar. Een regelrechte aanklacht. Een aantasting van het onwrikbare grondrecht van het van jezelf houden. We gaan ondertussen collectief door met keihard muziek draaien, onder de ramen van slaperige mensen brallen, in de lange rijen voordringen, haaientanden consequent negeren, fietsers inhalen zodat ze op de rem moeten trappen en nooit en nimmer richting aanwijzen (richting wat?). Enzovoorts en zo verder.
Onze kindjes zijn het verlengde van onszelf. Die mag u, als buitenstaander die er last van heeft, natuurlijk niet vermanen, hoe erg ze zich ook gedragen. Kinderen vermanen, dat deden we vroeger in dorpjes, niet anno 2011 in de grote stad, waar 18- zich naar hartenlust mag misdragen. Wat minder voor zich spreekt is dat de huidige generaties ouders zelf ook niet hun kinderen durven aan te spreken op sociaal ongewenst gedrag. Want, stel, we zouden agressief uit de hoek kunnen komen, of nog erger, NEGATIEF! Dat zou pas een smet zijn op het blazoen van onberispelijkheid dat we van onszelf eisen om mateloos van onszelf te houden. Tegen een ander, op straat bij voorbeeld, mogen we wel bruut uitvallen, zeker als het Klagers zijn. Dat zijn vreemden, die tellen niet mee, en die hebben bovendien, per definitie, altijd ongelijk.
Nooit, nooit zult u iemand nog horen roepen: “Van een ander kun je pas houwen als je van jezelf houdt.” Van open deuren in trappen houden wij prinsjes en prinsesjes namelijk niet. Dat doet zeer aan onze tere voetjes.
Ook op Nurks gepubliceerd.