De Luizen


Een rode draad in de zelf die ik in mijn jeugd was, betreft het opnieuw uitvinden van het wiel. Niets nam ik zomaar aan. Alles moest door mijzelf opnieuw ondervonden en getest worden. Ik moest er in persona achter komen of de door de generaties voor mij, door de mensheid zelfs, geboden oplossingen werkelijk optimaal waren.

Dus deed ik dingen. Zoals eten niet meer koken, om te kijken of je het niet net zo goed rauw kon eten. Of slapen op de grond, met hooguit een tapijt onder mijn botten. Matrassen waren zúlke overbodige ondingen, niet waar? Zeker als je elke maand gedwongen werd te verhuizen. Schoenen ook: ondingen. Blootsvoets moest ik! Waarom zouden we immers een extra zool onder onze voeten doen? We hebben tenslotte huid, dat de hoedanigheid heeft onder regelmatig gebruik te vereelten. Het was dus zaak om die natuurlijke aangroei te stimuleren door geen schoenen meer te dragen. Na een tijdje zou ik dikke natuurlijke zolen kweken en konden schoenen voorgoed in de kast blijven. Dat onderdeel van het masterplan heeft gewerkt: na een week liep ik moeite- en pijnloos zonder schoenen. Daar ik ook mijn kleren niet meer waste (waarom zou je?), en mijn haar kaal schoor om te kijken hoe mij dat zou staan, riep ik negatieve reacties van de buitenwereld op mij af. Bespottelijk vond ik dat. Ik. Was. Een. Lady. Konden die mensen dat niet zien? Zoveel kortzichtigheid legde ik naast me neer.

Tanden poetsen moest ik ook al niet meer doen van mezelf. Je verstoorde het subtiele bacteriële evenwicht van je speeksel. Als je dat maar lang genoeg deed dan stoorde je je ook niet meer aan de geurtjes. Naar de tandarts gaan, ook onnodig in mijn nieuwe levensfilosofie. Nooit zo weinig gaatjes gehad trouwens, dan in mijn tandartsloze periode. Wat mij doet denken aan de mortaliteitscurve in ziekenhuizen, die elke zomer een stevige dip vertoont, wanneer de witte jassen hun tweede verblijf opzoeken in verre oorden, om weer als nooit tevoren omhoog te schieten als de knappe koppen weer de scalpel ter hande nemen.

Haar wassen, ook hier: in godensnaam waarom? Je ontdoet het haar van het vet dat het moeizaam produceert om zichzelf te beschermen tegen weersomstandigheden en andere aanvallen van buitenaf. Dus liet ik mijn haren ongemoeid. Begon dreadlocks-achtige groeisels aan te kweken. Ook had ik gelezen dat eieren goed voor je haar waren. Dus klopte ik bij tijd en wijle een ei kapot op mijn schedel en smeerde ik het goedje in mijn haar. Dat liet ik zo gewoon staan – ik waste mijn haar immers nooit meer.

Af en toe dook ik de vieze gracht (want in die tijd nog fungerend als open riool) in bij wijze van lichaamsreiniging. Vond de coating die het gaf aan mijn haar heel aangenaam. Tot ik bulten kreeg. In mijn nek. Die steeds groter werden – en enger. Ik zie mij nog zitten, aan de rand van een van de werkvlotten van jeugdvereniging Vlotwezen, voeten bungelend in het water, met angst in mijn jonge hart. Want knobbels, in de nek, op je 20ste, zeg nou zelf: is dat niet reden om in paniek te raken? Je denkt gauw aan tumoren, aan hersenkanker. Ik zag mijn kort leventje abrupt eindigen in afgrijselijke pijnen. Maar ik was laks, dus keek ik het een paar weken aan. Waarbij ik elke dag doodsangst uitstond. Het was vast afgelopen met het wezen Oud Zeikwijf op deze aardbol. De vraag was hoe snel schikte ik me in deze niet te ontlopen waarheid? Na een tijdje besloot ik naar een dokter te gaan. Ik had er geen, dus nam ik die van een ander. Ik belandde bij Pim Scheele, de beruchte behandelaar van junks en ander gespuis die praktijk hield op de Wallen. Mijn eerste echtgenoot, van wie ik die tip kreeg, hoorde bij die categorie. Ik nam plaats in de wachtkamer, en werd spoedig zijn kantoortje binnen geleid. Hij zag mij van verre aankomen: met mijn ongewassen stofjas vol vlekken. Ik moet ook gestonken hebben. Hij bleef op een afstand, en gebaarde mij op een stoel te zitten. Hij richtte, nog steeds zonder mij aan te raken, een kniktelescopische lamp op mijn schedel, en schreef vervolgens in stilte een recept dat hij mij overhandigde: luizenshampoo.

Ik had luizen.



Gepubliceerd op Nurks en op Kutbinnenlanders.



Comments