Toen ik 28 jaar geleden hier
neerstreek, na in megapolen als Parijs en Tokio te hebben gewoond
wist ik zeker: dát niet meer. Het moest iets kleiners worden, iets
intiemers, iets waar je bekenden spontaan op straat tegenkwam. Het
werd Amsterdam: het dorp der dorpen, maar toch kosmopolitisch en vol
Kunst met een grote K. Een ideale, en zeldzame, combi.
Maar Amsterdam barstte de laatste jaren
zo snel uit haar voegen dat het me naar de keel greep. Voelde me
steeds meer een vreemde in eigen stad. Tot deze week, want toen
gebeurde dit:
- in een onbekend stukje Zuid knalde ik
tegen oude makker en stadsverfraaier Fabrice. Hij was een schilderij
van hem aan het vermozaïeken. Dat gaat ie doen: al zijn
stadsguerillakunst vermozaïeken. Voelde vertrouwd, lief en lekker
ouderwets Amsterdams.
- de tram moest opeens keihard remmen:
een cantaatje had besloten midden op de rails te wachten op het
groen. Aan het stuur niemand minder dan mijn buurvrouw, met een
ontzettend kwaad en grappig gezicht.
- 's avonds in de bushalte stond een big brass band een uur lang de sterren van de hemel te spelen. Ze wachtten op de bus, die verlaat was.
- de tram moest wederom vol op de rem:
een troep ganzen stak de drukke rotonde over. Twee ganzen en vier
genten, in loodrechte rij, op hun gemakkie. De tram heeft zeker vijf
volle minuten gewacht.
Het zijn kleinigheden, maar juist
kleinigheden maken van een stad een dorp.
Op AT5.nl gepubliceerd.
Comments
Post a Comment