De schrijfzin was een tijdje weg, ik
dommelde een poosje. Hoofd op nul, hart in de ruststand, even kracht
opdoen voor de volgende uitbarsting van creativiteit. Dat schrijven
van mij neem ik niet serieus, dat weten jullie ondertussen wel.
Althans, niet serieus in de zin van beroep en populariteit. Ik schrijf niet op commando, het blijft
mijn luxe hobby.
Maar nu heb ik een opdracht. Een van de
grappigste vrouwen die ik ken, en u weet hoe ik ze waardeer, deze
zeldzame exemplaren, ligt zwaar gehavend in de lappenmand. Een
bijzonder gemeen lot heeft haar in haar jonge moedersleven
neergemaaid. Nog beduusd van wat haar overkomen is ligt ze te vechten
voor haar herstel. Ik vroeg: “Kan ik iets concreets doen?” Haar
man antwoordde: “Schrijf voor ons.” Dat, lieve lezer, is EEN
OPDRACHT. En dat niet alleen, ik ben het mezelf verplicht niets
minder dan een MEESTERWERK te schrijven. Want zij heeft mijn hart, en
als het om haar leven gaat, dan moet dat maar. Dan moet ik uit mijn
oh so cosy comfort zone komen, de laptop openklappen, office-dinges
(of is het dinges-office?) aanzetten en tikken. Ik zal niet wachten
tot de godgeklaagde inspiratie uit het nergens neerdaalt, nee, ik
zal, subito!, het toetsenbord bewerken om haar levenszin op te
stoken, om haar molecuultjes aan te sporen die hele rotzooi netjes op
te ruimen. Geen tijd te verliezen. Het. Moet. Nu.
Kwalen, daar wen je aan, als je maar
lang genoeg op deze aardkloot ronddwaalt. Die treffen oude knarren,
daar is niets geks aan. Ieder mens heeft zijn jumping the
shark-moment, niet zelden rond je 45ste. De dood komt zich nestelen
in je slijmvliezen, in je botten. Een kies valt eruit, een knie gaat
schuren, je oogbol vertroebelt, al dan niet goedaardige tumortjes
gaan hun gang in je weke delen. Tegen je spiegelbeeld: “Ken ik je
ergens van?" Je verrot waar je bij staat. De jonkies vluchten
als vlooien van een dooie kat. Onder het gebotoxte oppervlak zijn we
wandelende lijken: zij ruiken de ontbinding. Daar helpt geen
positieve discriminatie aan. Maar er is iets oneerlijks aan jonge
levens getroffen door ziekte. Jong vlees, dat moet springen, lachen,
dartelen in de groene wei. Jong vlees, dat ruikt naar lente, dat
spettert van hoop, dat geeft je zin om te leven, dat doet je
hoofdschudden van spijt om de voorbije jaren, wanneer je niet
besefte wat voor een geluk dat was, gezond te zijn, en het niet
weten.
Wat te zeggen tegen een lieve fee
moeizaam op weg naar genezing? Zeker niet bovenstaande! Ze is jong,
zij mag niet weten van “de weemoedigheid die des avonds komt”.
Het is te vroeg! Zij moet herstellen, en snel een beetje, zij moet de
draad weer oppakken, en ook het leven, met beide armen, met een breed
en gulzig gebaar. “Leven! Ik hou van jou! Here I come!”
I'm the wrong man on the job. Hoe kan
ik, gevloerd door jarenlang getob, gezwoeg, veronachtzaming van mijn
draagwijdte, afgemat, (gedesillusioneerd, ontmoedigd), iemand een
hart onder de riem steken?
Een onmogelijke taak.
'Jij bent de minst grappige van het
gezin” beet mij mijn dochter toe vanavond aan tafel. En gelijk
heeft ze. Dat meesterwerk moet maar weer de kast in. Ik stuur mijn
lieve zieke wel een grappig boek, uit het grappige brein van een
grappig iemand. Daar heeft ze meer aan.
Zelf doe ik de laptop dicht, met zijn
twitter, zijn facebook, zijn triljoenen emails, zijn schreeuwigheid,
zijn flitsendheid, zijn verlokkingen. Ik dommel weer in, klaar voor
de lange donkere winter.
Comments
Post a Comment