Al weken had ik bronchitis. “Oom
dokter” zoals Kees onze huisarts Dr. Promes noemde, had mij
verboden thuis te bevallen, laat staan op het drijvende
eiland dat ik zelf uit afval in elkaar geknoopt had. Dat was een
domper van jewelste op het feestelijke vooruitzicht, dat enkel een
dwaze nullipare zoals ik kon koesteren.
Bewuste ochtend liep ik de loopplank
over naar de op het trottoir gelegen brievenbus. Uit het verroeste
ijzeren blik viste ik een envelop van dik papier met een zwarte rand.
“Een rouwbrief” zei Kees. Ik had nog nooit een rouwbrief gezien,
laat staan een Nederlandse. Het was aan hem gericht. Hij las het
voor: tante Dina was overleden. Op dat precieze moment plopte mijn
baarmoeder open. “Ik moet me wassen.” riep ik. Kees snelde aan
met de voetenpan vol lauw water. Ik hurkte. En keek. Daar dreef
warempel de slijmprop, die mijn baarmoeder al die maanden had
gesealed.
“IK DUIK HET VLOT IN EN NIEMAND HAALT
ME ER WEER UIT.”
Ik gooide mijn dikke lijf over de
ijzeren rand van de Witte Raaf, wurmde dat door het smalle deurtje
van de 888. Onderweg al begonnen de weeën. Niet dat zachte,
langdradige wat twee dagen kan duren en op welke je voorbereid bent.
Nee. De agressieve soort. Die je vastklemt in de schroefbank en je
vierendeelt, die je doet brullen dat je ergens anders wilt zijn,
iemand anders wilt zijn. De weeën die zonder tussenpauze komen. En
die zich niet laten wegpuffen. Je lijf dat schreeuwt DAAR ZIT EEN
ENORM DING IN DAT ERUIT MOET, en wel nu.
Je zou van minder in paniek raken - het
was immers mijn eerste, en zo oud was ik ook weer niet. Sterker nog,
ik was als eerste van mijn generatie zwanger, op mijn 24ste. De rest
studeerde lekker langzaam af, begon aan hun carrière, of
(aannemelijker) struinde de nachtelijke feestjes van de Roaring
Eighties af en sliep een gat in de dag, elke dag. Wat ze nog 10 jaar
zouden doen, tot ikzelf aan mijn tweede nest begon. Maar ik raakte
niet in paniek. Ik had andere sores. Naast dat ik vastberaden
weigerde naar het vermaledijde ziekenhuis te gaan, was ik bevangen
door de angst dat de vroedvrouw, de in heel Amsterdam Oost beroemde
Imke
Rosink en een vrouw van formaat, niet door de smalle deur van de
hut zou kunnen. 9 maanden lang had ik de gelegenheid gehad om dit
fragiele vraagstuk te berde te brengen, maar ik had niet gedurfd. En
daar stond ik. Bevallend en wel, op een drijvend eiland zelf geknoopt
uit afval, met de longen vol etter en met een vroedvrouw die niet
door de deur paste.
Het nummer had ik paraat. Ik draaide de
cijfers op mijn oorspronkelijk grijze telefoontoestel, dat ik
knalgeel en slordig had gekleurd, met verf dat niet voor dat
materiaal geschikt was. Ik geloof zelfs textielverf. Het zag er niet
uit. Afijn. “”Met Arianne Herzberger” Arianne Herzberger! De
kleinste en dunste uit de praktijk! Zíj kon door de deur van de 888!
Sterker nog: ze had precies het juiste formaat om te opereren in de
kleine hut. “Heb je de weeën getimed?” “Kan niet, ze komen
achter elkAAAAAAAARGHHH” *klik*
Binnen een kwartier was Arianne daar.
“Mag ik persen? Mag ik persen?” Nee. Ik moest op mijn rug - een
kwelling. 10cm. Je mag.
Van persen was geen sprake. Al
anderhalf uur was ik bezig de onnoemelijke kracht te bedwingen die
het groeisel uit mijn ingewanden drukte. Een bovenmenselijke taak. Nu
ik mocht durfde ik niet te laten gaan, bang als ik was om in te
scheuren. “Het gaat te snel!” piepte ik. En wéér hield ik in.
In de hut hoorde ik de regen tikken. Door de voorruit van plexiglas
zag ik zon en wolken elkaar afwisselen. Maartse buien, halverwege
september. “Persen!” moederde de vroedvrouw aan. De eenden
kwaakten hun gebruikelijke gelach. Twee raven sloegen het gebeuren
gade. De modderige geur van de gracht hing als een deken. “Persen!”
OVER MIJN LIJK schreeuwde mijn vagina, die de enormiteit van het
moment door had. Mijn brein ondertussen, lachte om dat persen.
Persen! De belachelijkheid ervan. Als ik maar een seconde ophield de
boel stijf dicht te knijpen zou de vrucht als een kanonbal uit me
razen.
Dat was niet vol te houden, dat zag een
kind. De Oosterkerk klonk 2, ik gaf me gewonnen en ja hoor, tot
ieders verbazing zoefde een zevenponder van het mannelijk geslacht
uit mijn allochtonenlijfje. Ik was niet ingescheurd. De buitenmaatse
courgette waarmee ik vanaf de 8ste maand mijn schede had getraind had
haar werk voortreffelijk gedaan. De bevalling in zijn verloskundige
totaliteit (van de eerste wee tot de uitdrijving van de moederkoek)
had 2 uur geduurd. Een uitzonderlijke prestatie voor een primipare,
die, ware ik niet zo bang geweest, met de helft ingekort had gemogen.
Nr 2 en 3 hebben er dan ook respectievelijk 1 en 1¼ uur over gedaan.
Mij kun je inderdaad maar beter niet vervoeren, ik zou in de taxi
bevallen. Dat had ik verdomd goed aangevoeld.
De zevenponder werd vernoemd naar zijn
dode tante. Nr 2 en 3 wierp ik op de zolder van een huis, een echte,
van steen, een middeleeuws bouwsel om de hoek van de Dam. Elke
bevalling heeft zijn eigen verhaal. De magie des levens brouwt een
wonderschone cocktail uit pijn, bloed en viezigheid en soms kun je
zelfs het gedaante van de dood voelen dat komt vragen of ze nodig is.
Maar van alle bevallingen was die op het drijvende eiland, in de
Amsterdamse gracht, de meest wonderlijke.
Comments
Post a Comment