Net voor vertrek moest ze,
rijksfaciliteiteninspecteur, een school bezoeken na een grondige
renovatie. Ze liet zich leiden door de lokalen waar de vochtvretende
geur van nat beton nog hing. Op weg naar buiten had ze de directeur
toevertrouwd: “Ik kan je niet de hele inhoud van mijn rapport
verklappen maar weet dat het positief tot zeer positief is. Alleen
die twee rustlokalen, die kunnen niet door de beugel. Mooi die
gebogen matglazen wanden, dat oogt strak allemaal, maar het zijn
rustlokalen, hè, daar moet echt een deur in, niet een opening van 3m
breed tussen twee gebogen wanden. Als je dat nou alvast in gang zet,
doe ik daar een notitie van.”
De directeur had geknikt, terwijl hij
mentaal een berekening maakte van de kosten, en het gesprek met de
architect visualiseerde. “Brrrr” liet hij ontglippen. “Zei je
iets?” “Nee hoor, prima. Je hebt volkomen gelijk. Had niet moeten
gebeuren. Komt in orde.”
Thuis had ze haar koffer gepakt. Die
avond zou zij naar Los Angeles vliegen. Althans, naar de tussenstap
Tokyo, waar zij nog spullen had liggen van een vorig leven. De
opslagkosten tikten aan, namelijk. Daar en toen had ze haar man
ontmoet. Een Filippino. Ze waren verliefd geworden en samen naar
Europa teruggekeerd. Hij zat in de internationale handel. Na al die
jaren was het geen zinderende liefde meer, maar een fijn huwelijk
bleef het. Het was een lieve man, met een evenwichtig gemoed. Ondanks
de verschillen pasten ze goed bij elkaar. Qua opleiding deed hij voor
haar onder. Zij was belezen en intellectueel. Hij keek liever
Amerikaanse series op zijn high tech flatscreen. Kinderen waren er
niet gekomen.
Ze mikte een paar sokken in de
samsonite.
In Tokyo sprak ze af met een paar
studievriendinnen. Ze gingen dineren in een hip restaurant in de wijk
Shibuya. De bediening was alleraardigst. Ze raakten aan de praat met
de jongen achter de bar die ze spontaan, naast het gebruikelijke,
nieuwe creaties van de chef voorschotelde - even delicieus als
kunstzinnig finger food. Een gebaar dat hun avond bijzonder
kleurde.
Terug in het hotel wachtte haar een
onaangename verrassing. Twee mannen stonden in de lobby. Ze lieten
hun badge zien en wilden haar stante pede meenemen naar Narita
Airport, waar uitleg zou volgen. Ze protesteerde: “Ik ben nog niet
klaar! Ik moet op mijn man wachten! Hij is voor zaken vooruit
gereisd! En mijn spullen van de opslag halen!!” Ze hielden zich
doof en gingen door met hun routinematig handelen. Op Narita werd ze
direct naar de burelen van de douane gebracht. Een officier kwam
binnen. Het mes viel: haar man was opgepakt. Hij had geprobeerd een
halve kilo cocaïne het land uit te smokkelen.
Een tsunami aan emoties overspoelde
haar. Dit was niet te bevatten. Het duurde dan ook een paar uur
voordat ze iets zinnigs kon denken. Ondertussen zat ze opgesloten in
een noodcel. Niemand zei haar wat. Ze waren waarschijnlijk haar man
aan het verhoren. Aan martelen deden ze in Japan niet (meer),
geloofde ze. Hardvochtig konden ze wel zijn. Ze had dan ook grote
vreze, want houden van hem deed ze nog. Het kon niet waar zijn. Hij
was te lief. Even had ze gewankeld. Een boef. Een ordinaire
crimineel. Daar was ze mee getrouwd. Zij, een keurige rijksambtenaar.
Maar de gedachte aan hem vulde haar met genegenheid. Er moest een
verklaring zijn.
De volgende dag mocht zij hem zien. Hij
vertelde dat hij onder de plak zat bij de yakuza. Hij huilde en vroeg
haar vergiffenis dat hij haar dit keer had meegesleurd. Hij had
onoirbare risico's genomen - al had hij alles gedaan om te voorkomen
dat ze meekwam. Maar zij was standvastig geweest zo dat hij gezwicht
was. En waarom ook niet? Hij kon werkelijk geen argumenten meer
aanvoeren. Hij had het vaak gedaan, het zou wel loslopen. Nu zaten ze
geboeid in een kale kamer op Narita Airport en was hun toekomst
ongewis. Of liever: háár toekomst. Want brommen zou hij. En als het
tegen zat ook zij, want, ondanks zijn felle protesten, zij was als
medeplichtig aangemerkt. De waar parkeerde hij immers telkens in haar
opslag.
Net voor ze afgevoerd werden kwamen de
vriendinnen langs. Bij het afscheid riep zij monter: “Wees niet
bang, we zullen er het beste van maken! Dit is óók een leven.”
Ze glimlachte naar ze. De tranen
biggelden over haar wangen.
Comments
Post a Comment