De Plattelandschinees

In de 35 jaar dat ik in dit uligineuze landje vertoef, hoorde ik weleens het woord “De Plattelandschinees”. Ik begreep dat het om een belangrijk begrip ging. Dat opeens ook nog op sterven na dood bleek te liggen. Ergens en onlangs werd zelfs een crowdfundingsaktie op touw gezet om zo'n Plattelandschinees te redden van het faillissement. De urgentie om er het fijne van te weten maakte zich van mij meester. Ik moest en zou eens (lees: z.s.m.) een bezoek brengen aan De Plattelandschinees.

Ik wierp dat richting Jan en alleman. In casu: het gezin en de vriendinnen.

Niemand gaf sjoegge. Dwz: iedereen antwoordde: “Nooit en te nimmermeer ga ik naar De Plattelandschinees.” De redenen werden opgesomd, zijnde:
- de nasi: slecht gekookte rijst met spaarzaam spul erdoor waaronder de goorste soort ham, in blokjes
- de rest van de gerechten: erbarmelijk vies.
Wat mijn nieuwsgierigheid tot waanzin opblies.
Daar zat ik met mijn verlangen, van de soort: onvervuld.

Tot 30 december 2019. Vriendin Froukiekruik: “Voor jouw verjaardag trakteer ik je op De Plattelandschinees.”
Ik verjaar echter op de klootste dag van het jaar, namelijk 1 januari, wanneer De Plattelandschinees dicht is, en sowieso iedereen, Vriendin Froukiekruik incluis, met geen trekker naar De Plattelandschinees te brengen valt.
“Laten we dan maar meteen gaan.”

Op haar smartfoon vindt Froukiekruik een Plattelandschinees met de naam San Wah. Die naam is gefingeerd. Ik wil niet degene zijn die het laatste zetje richting faillissement aan de Plattelandschinees geeft. Ik heb overigens decennia 'gefingerd' gezegd, tot iemand, ik meen op twitter, mij attendeerde op de ongelukkige gelijkenis. Of gelukkige, afhangend van hoe je het bekijkt.
Eerst haar wassen. Make-up lieten we achterwege, en de kloffie hebben we ook niet verwisseld voor chique kleren. Een redenering die wij, in de auto op weg naar De Plattelandschinees, uitvoering in twijfel hebben getrokken. Uitgaan in vol ornaat doen we in de stad, waarom niet naar De Plattelandschinees? Wij namen ons voor om ons de volgende keer wel op te tutten.

Froukiekruik vooruitparkeerde behendig pal tegenover De Plattelandschinees, al zuchtend “Ik kan niet goed vooruitparkeren.” We staken de weg over en betraden het etablissement.
Het was leeg.
De inrichting sprong mij in de ogen in al haar pronkerige chineesheid. “Fantastisch!” uitte ik. We namen plaats aan een tafel bij het raam, naast een mansgrote manekokat.
Betweterig haakje openen: Het begrip manekokat ken ik uit Japan. Het is een woordspel, de samentrekking van maneku 招くuitnodigen, en neko , kat. Traditioneel hebben die kattenbeelden een uitgestoken voorpoot die ze op en neer zwaaien in een, voor Japanners, uitnodigend gebaar. Betweterig haakje sluiten.
Op alle tafels behalve de onze stond een vaasje met plastic rozen. Ik vond dat dat niet mocht ontbreken, dus pakte ik dat van de tafel naast. We waren toch de enige gasten, en zouden dat tot ons vertrek blijven.

Een druk vrolijk wezentje spoedde zich onze richting in, om onze jassen/mutsen/sjaals te transporteren naar de garderobe. Zij sprak een onverstaanbaar Nederlands, blijkbaar eerste generatie import. Ik probeerde een paar woorden Chinees op haar uit (bedankt, de rekening aub), zonder enig positief resultaat. In de stad ken ik een echtpaar die een Chinese toko runnen, die ook geen woord Chinees kunnen. Maar zij zijn Surinaams, en spreken derhalve vlekkeloos Nederlands. Dit exemplaar sprak wel onmiskenbaar met de Chinese intonatie. Een raadsel. Dat ik prompt aan het exotische van het begrip Plattelandschinees weet.
Zij gaf ons een kwart meter aan geplastificeerde menu's, met daarop een kust en keur van geijkte gerechten. Ik werd 56 jaar oud, derhalve, mag je aannemen, door schade en schande wijs gemaakt in de finesses van de horecabestelling. Met name de bezetting is een richtlijn. Hier kon je niet spreken van een overweldigende toestroom gasten. Garnalen waren uit den boze. Rauwe vis al helemaal, maar wij zaten niet bij de Plattelandsjapans.
Froukiekruik had van te voren verkondigd dat, bij de Plattelandschinees, koeloeyoek het enige lekkere moest wezen. Zij wilde die met kip ipv varken. Dat mocht.
Ik ben een sucker voor Chinese soepen, dus bestelde het gerecht met de intrigerende naam San Wah soep. Daarachter, in een vlaag van overmoed en domheid, Pekingeend, waaruit spreekt dat er na 56 jaar toch nog wat scheelt aan mijn finesses van de horecabestelling. De soep was zeer behoorlijk. Allerlei verse ingrediënten in een niet te versmaden bouillon, die natuurlijk niet fout kon gaan, vanwege al die verse ingrediënten. De titel van de soep was puik PR-werk. Van Peking- tot wantan-, via kippensoep, de recepten van de overige potages staan immers vast. Maar tooi er eentje met de nondescripte benaming van je eigen restaurant, en je mag er elke dag de afsnijsels van de keuken in gooien. Respect.

In China eten ze enkel het knapperige vel van de Pekingeend, niet het vlees, heb ik me laten vertellen, door iemand die er overigens never nooit meer naar toe heeft gewild. Het vel van de Pekingeend van De Plattelandschinees was slap en zonder smaak. Het vlees beetloos en niet eens lauw. “Uit de diepvries, kort in de magnetron” was het oordeel. Onze angst kotsend van de voedselvergiftiging het nieuwe jaar in te gaan nam avondbedervende proporties.

We hebben ons volgevreten aan de mierzoete koeloekai, voor de duur van die avond het summum van verrukkelijk.
De eend werd in een doggybag meegenomen, bij wijze van eindejaarsmaal voor de kippen. De gastvrouw stribbelde oneindig tegen toen ik alle restjes (ook van de zoetzuresaus en van de nasi, spreekwoordelijk met oneetbare blokjes ham) in één bakje wilde. Dat vond ze niet kunnen. En ik wilde haar eer niet kwetsen door het eindstation van die dure Pekingeend te verklappen.

Toch zal De Plattelandschinees eeuwig lonkend in mijn geheugen fonkelen.






Comments