Op de dag na de lockdown bevond mevrouw Rochebouille zich languit in de
stoel van de lilliputters uit Zuid Oost Azië, met precies zo'n
lilliputter een uur lang bezig haar overeeltige voeten enigszins
fatsoenlijk te krijgen.
Zij had zo lang zonder gemoeten, dat ze uiteindelijk zelf aan de slag
was gegaan met twee betreurenswaardige incidenten tot gevolg.
De eelt had ze eens zo radicaal met een daartoe ingekocht
kaasschaafachtig stuk outillage afgeschraapt, dat het vlees erdoorheen
was gaan schijnen, met helse pijnen bij het lopen tot resultaat. Bij de
nagels, die er ook aan hadden moeten geloven, had zij diep in de grote
teen geknipt. Wéér dagenlang gillen bij elke stap, tot het genas. Heur
eigen voeten verzorgen was niet haar forte, zoveel was gebleken.
Maar nu, nu! Nu zou alles goed komen. Daar waren ze, de redders, met hun kundige handen en geschikt gereedschap.
Ze mijmerde, zo nu en dan lezend in het zojuist aangeschaft dagboek van
Sofia Tolstoja, en ware ze een kat geweest, had ze gespind.
Het uur ging om, het teken brand meester werd gegeven. Mevrouw
Rochebouille wilde haar kostbare teentjes in de sokken duwen toen ze de
kleur van de lak zag.
De verkeerde soort rood.
Wat ze aangegeven had, was niet meer voorradig, waardoor ze geroepen
had: " De vervanging hiervan dan!" en " Bright Red!" erachter aan.
Dit was echter verre van Bright Red. Hooguit Donkerrood.
Donkerrood, wat had ze daar een hekel aan. Hoe langer ze keek, tijdloos
bevroren in dat universum van kunststoffen nagels en peperdure verf, hoe
meer. Eigenlijk haatte ze het.
Ze wilde gillen.
Ze wilde opstaan, vervaarlijk met haar armen zwaaien, de keurige, hyperhygiënische kale boel kort en klein slaan.
Uiterlijk kalm en waardig stak ze de zorgvuldig doch foutief gelakte
klauwtjes in de sokken, in de schoenen, betaalde ze met haar pinpas,
haalde haar jas van de haak, deed het aan, pakte haar trolley op en
sjokte richting de Albert Heijn.
Comments
Post a Comment