Zij daalden de trap in de hal af en kwamen in wat vroeger
de keuken was geweest. Licht viel in door kapotte planken in het dak.
Er was geen keuken meer, noch de verhoging naar de woonkamer, maar één
grote ruimte. Hier en daar een verroest blikje of oud tasje, half open,
met spullen erin. Foto's, documenten. "Kijk!" riep zij tegen haar makker van destijds, die mee was gekomen: "Hij heeft toch foto's van
mij bewaard!" In een vermolmde doos lag een stapel foto's, genomen toen
zij nog happy family speelden/waren. Een uitstapje in de stad, een dag
van algemene vreugde. Ze hadden met een onbekende gepraat, en foto's waren
gemaakt. Zij herkende zich amper op de foto's, een inmiddels vertrouwd
verschijnsel, maar het kind was de hare, en de man.
De man had hen nu binnen gelaten en was boodschappen gaan doen.
Zij liep door naar de roef, waar zij vroeger sliepen. Het dak was er
bijna helemaal afgewaaid. Een paar bamboeschermen hingen half op de
ontstane gaten. Het rook als voorheen. Een onmiskenbare, onuitwisbare
geur van hout, kachel, oude spullen en wiet. De man kwam maar niet
terug. Zij besefte: hij komt niet meer terug. Hij is dood, en ik droom.
Comments
Post a Comment