In de stolp woonden triljoenen trilspinnen. Die stuk voor
stuk de vriendinnen van mevrouw Hazenkraak waren. Zulke lieve
schepsels! Voor haar dan, met haar huid te dik voor hun tandjes. Voor de
rest: wee je gebeente. Die spinnen waren echte predators. Hun
gif was het sterkste van alle spinnen. Dus hielden ze de boel lekker
vrij van ongedierte, vliegend, kruipend en wat dies meer zij. Inclusief
die tarantula's die, volgens mevrouw Hazenkraak per abuis, HUISspinnen
werden genoemd. Hoe groot en angstaanjagend ze ook waren, de tere
trilspinnen konden ze prima aan. Ze maakten lasso's, die ze wierpen om
de benen van de giganten. Even trekken en hoppa. Erop af met de
dodelijke spuit.
Telkens zag mevrouw Hazenkraak ze hangen, die dikke lijken. Hulpeloos leeggezogen.
In al die jaren had ze er dus maar zelden eentje levend aangetroffen.
Nee dan de trilspinnen. Dat waren pas huisspinnen!
Ze kwéékte ze dan ook.
Wat ons brengt op het volgende, heikele punt: schoonmaken.
Dat steeds meer een dingetje werd. De combinatie leeftijdsgerelateerd
verminderd zichtvermogen, dunte van die beesten en hun ubiquiteit maakte
het hanteren van de bezem/stofzuiger/plume een urenlang ritueel. Je
moest ze proberen op te sporen, toespreken, verzoeken opzij te gaan. Je
moest dealen met de schuld die je voelde als je daar eentje/veel doodde,
zelfs als je dat niet wist.
De stolp verstofte. Aan het plafond, op de muren hingen lange webben.
Satis House was er niets bij. Mevrouw Hazenkraak begon zich steeds meer
te schamen.
Het werd schaamte of schuld.
Huh
ReplyDelete