de Steen

In mijn leven heb ik gekke dingen meegemaakt, maar het allergekste, dat is wat ik u nu ga vertellen. Het is een krankzinnig verhaal, zo eentje dat alleen in werkelijkheid kan bestaan. Want, zoals ik ooit antwoordde op een ongelovig comment op Sargasso.nl: "Als ik dát had verzonnen was ik pas geniaal."
Ik moet wel eventjes alle zeilen bijzetten om het verhaal in haar compleetheid neer te zetten. Bear with me.

Het begint ergens rond mijn 40ste levensjaar. Ik droom dat ik naar Buchenwald ga, het voormalige concentratiekamp waar mijn opa De Verzetsleider geïnterneerd is geweest, en zelfs gestorven, tijdens een der beruchte "Marsen des Doods" toen de Nazi's de hete adem van de Russen in hun nek voelden en in allerijl de kampen ontruimden van levend bewijsmateriaal.

Nekschot. Massagraf.

Daar loop ik dus recht op af, samen met de sjamane Linda Wormhout
die ik beroepshalve ken. In mijn droom heeft zij een fonkelnieuwe sjamanenkostuum aan, dieproze met allerlei speciale versieringen. We zien de barakken in de verte, maar voor we de kans krijgen om dichterbij te komen, rent een zwarte kat uit het kamp recht op mij af, springt tegen mij op en bijt mij keihard in de linkerschouder.

Ik schrik wakker van de pijn. De pijn blijkt echt. In ieder geval: ik voel het nog, terwijl ik toch echt wakker ben. Sterker nog: vanaf dat moment gaat de pijn niet meer weg. Zo erg dat het mijn werk en het zorgen voor 4 kinderen (3 + een echtgenoot) ernstig belemmert.

Dokter. Medicijnen. Fysio en nog meer therapeuten.

Niets helpt.

Maanden later ben ik de wanhoop nabij. Een keer dat de sjamane op werkbezoek is vertel ik haar het verhaal. Zij valt op één onderdeel: op het moment van de droom was zij een sjamanenkostuum aan het naaien, dat enorm leek op het exemplaar dat ik beschrijf. Verder verwijst ze mij door naar haar opleider.

Op een bepaalde ochtend fiets ik naar hem toe. Hij pakt een witte steen, een rondig, glad ding dat in 2 handen past, legt hem neer en zegt: we doen alsof dit je opa is. Hij begint een sjamanistisch lied te zingen. Tegelijkertijd springen, nee, explodéren tranen uit mijn ogen. Ik blíjf maar tranen met tuiten huilen, echt, het biggelt met Niagarahoeveelheden, tot hij na lange leste klaar is met zingen. Ik snap er niet veel van, want ik had nul band met die opa. Ik kende hem niet eens, gezien hij ver voor mijn geboorte het tijdelijke voor het eeuwige verruilde.
Sjamaan geeft mij De Steen met de opdracht "er voor te zorgen."

Ik doe De Steen op een meubel in de TV-kamer. Doe na wat ik in Japan zag: een soort altaartje voor overledenen, waar Japanners elke dag een hapje van het avondeten deden, in poppenkommetjes. Ik breng hem zelfs mee met vakantie naar Friesland en laat hem een keertje de branding van een meer voelen.

Vanaf het moment dat ik De Steen bij mij heb, heb ik het idee dat mijn opa er is.  In de tram terug van de sjamaan begint het al. Het is alsof iemand naast mij is die nooit een tram heeft gezien (er waren in de jaren 30 van de vorige eeuw al trams, maar niet in de bergen, denk ik dan). Hij is ook niet leuk. Hij keurt mij af. Ik lig teveel op bed te dutten. Ik tut mij niet op voor mijn man. Dat soort compleet passée noties, waardoor ik me realiseer: verdomd, hij ís ook uit die tijd, de tijd van die noties. En ik realiseer mij dat op foto's (die hij nam, dat was best een talent van hem) van mijn oma uit die tijd, zij er prachtig uitzag. Elegant. Met modieuze, chique en haast kunstzinnige kleding.

Ondertussen blijft de pijn in mijn linkerschouder, in al haar ondraaglijkheid. Wat echter nog bezwaarlijker is, is het feit dat vanaf dat De Steen in ons huis is, het werk acuut opgehouden is. Geen klanten meer.

Na 3 maanden wordt het mijnheer Oud Zeikwijf welletjes. Als wij niets doen gaan wij failliet. Ik bel de oppersjamaan. Die
stuurt mij door naar iemand die "systemisch" werkt.

Ik heb geen idee wat systemisch in dat verband betekent maar de pijn is zo afgrijselijk en het faillissement zo nader dat ik toch maar een afspraak maak met die dude.  
In een Gooische villa, in het Gooi, ergens waar ik nog nooit ben geweest. Een heel reisje dus, met OV, en Steen.

De Systemische Man legt dan De Steen in een cirkel met andere stenen. Ik moet de stenen een persoon toewijzen uit mijn familie. De Systemische Man zegt wat en tenslotte: De Steen moet waar hij behoort: bij je oma. En jij mag je daar niet meer mee bemoeien.
Mijn oma, mémé Toune, zijnde van de soort hyperintelligent en op en top jugdemental kritisch, ik zie mij aankomen. Ik bereid mijn telefoontje dus goed voor: "Hallo mémé, je moet iets doen.
Je gaat het crazy vinden, en je hóeft er niet in te geloven, maar doe het... voor MIJ. Anders gaan wij failliet." En ik vertel van De Steen, haar ex De Verzetleider. Zij zegt: "Ik geloof er inderdaad niets van maar kom lekker deze kant op, dan zie ik je nog eens."

In de bus naar het Zuiden zeg ik tegen De Steen: "Ben benieuwd hoe jij gaat reageren als je je weduwe nu ziet. Of zíj zich nog optut voor haar man." *Sarcastisch lachje*

1 hele etmaal duurt zo'n reis naar het Zuiden. En daarachter aan nog het tergende wachten op een van de sporadische bussen naar hoog in de bergen. Ik kom aan, geef De Steen aan mémé Toune. Zij zegt: "Wat zal ik ermee doen" ik zeg: "Zet hem gewoon ergens." Zij stopt het helemaal boven haar hoogste kast, vlak onder het plafond. Ik zeg: goede plek. Niemand gaat daar kijken.
Mission accomplie, ik neem de bus terug.

Mijnheer Oud Zeikwijf haalt mij op van Amstel Station. Hij is gevloerd en bozig. Blijkt dat hij gedurende mijn hele afwezigheid dag en nacht heeft gewerkt. Ik had maar net de hielen gelicht dat de eerste klant al belde. Plus dat hij voor de meute moest zorgen.

2 weken later belt mémé Toune: haar "copain" (haar eigen woord) is in het ziekenhuis opgenomen met een even plots als uitgezaaide alvleesklierkanker. Een dag later is hij dood, 2 dagen later begraven.

Ik vergeet al sneller dan mij lief is dat hele voorval.

Volgen maanden, jaren van keihard werken, kinderen groot brengen, heerlijk bestaan, zeg ik met de kennis van nu. Dan komt de tijd dat mémé Toune, op de gezegende leeftijd van 96 jaartjes, toch nog begint te klapperzeilen. Ik pak de 2 jongsten en spoed mij naar mijn tante, tata J., die voor haar zorgt. 's Avonds in haar keuken vertel ik haar het Gekke Verhaal Van De Steen. Zij luistert ademloos. Haar ogen worden steeds ronder en als ik het einde heb gebreid exclameert zij: "MITSOU!"
Bleek zij als kind een zwart katertje te hebben gehad, waar zij stapeldol op was, genaamd Mitsou. De copain van mémé Toune, haar stiefvader na de dood van De Verzetleider, heeft hem op een goede morgen in een vlaag van vergaande pestnijd de nek omgedraaid en er een stoofpot van gemaakt.
Tante J. was daar nooit van bekomen. Zij had de man al die jaren diep gehaat.
"MITSOU IS MIJ KOMEN WREKEN!"

Hoe gek dit allemaal al klinkt, het wordt nog gekker. Zoals het leven gaat en gaat, op een dag bereik ik ongemerkt maar zeker de gezegende leeftijd van zestig jaar. Ik ben dan
die hele Steen, die hele Mitsou, die hele santekram al lang en breed vergeten.
Halverwege dat 61ste jaar (als je 60 wordt begin je aan je 61ste jaar, reken maar na) krijg ik een boek toegestuurd van mijn andere tante, tata M., het zusje van tata J.. Een boek waar een hoofdstuk over mijn familie gaat. Het is waarachtig het zoveelste boek dat over mijn familie gaat. Blijkbaar is mijn familie erg in trek bij geschiedfanaten. Tata M. heeft mij vooraf enorm zitten warm maken, per verschillende mailtjes. Ik voel mij dus enigszins geroepen om dat boek, althans dat ene hoofdstuk, te lezen. Dus ik doe dat. Er zit een pagina over De Verzetsleider bij. Dan valt mijn mond open: "Het lijk van De Verzetsleider werd in een massagraf gevonden. Met een gat in de schedel en een groot gat in de linker schouder."

                                                    ***

Weet u wat ook een fantastisch verhaal is, ook tergend lang, en ook over een Steen?
紅樓夢 De Droom van de Rode Kamer. Een Chinees epos in tig delen en duizenden pagina's. Zo. Verschrikkelijk. Mooi. Tenminste, als u, net als ik, verzot bent op ontsjechoviaanse geweren.  Aan het einde moet u, omdat u er weken zo niet maanden mee bezig zult zijn, heel eventjes weer het begin lezen. Dan blijkt het eerste van al die geweren toch nog verdorie van Tchechov te zijn.

Comments