Sonchus

 Officieel heette zij Melkdistel. Wat Mevrouw Hazenkraak onterecht vond, want een distel? Zo'n prikkend, akelig geval? No way. Een lieftalliger wezen bestond immers niet.

Zij verscheen vroeg in de lente op een ondankbare plek onder de muur, tussen de tegels. Toen de Oostenwind maar aanhield, ging ze opeens slap hangen. Zij riep Mevrouw Hazenkraak in het voorbijgaan: "Ik heb zo'n dorst."

Geheel tegen haar protocol (zij hield wilde inheemse planten juist omdat ze overal tegen konden), gaf Mevrouw Hazenkraak haar te drinken uit de regenton.

Plots veerde Sonchus op en begon onverdroten te groeien. Zij was zo blij dat ze gered was dat zij groeide en groeide, maakte zijtakken en kilo's aan verrukkelijke bladeren aan. Die Mevrouw Hazenkraak, ondanks dat ze er verzot op was, niet durfde te plukken.

Want Sonchus was haar vriendin geworden.

Een lieve reuzin, groter dan zijzelf, die pontificaal stond te rulen op de patio.

Gelukzalige maanden gingen voorbij.

Mevrouw Hazenkraak groette haar 's ochtends, maakte praatjes. Sonchus straalde terug een ongekend en weldadig levensgeluk.

Tot op een nacht in juli de hevige regens maar niet ophielden. 's Ochtends vond Mevrouw Hazenkraak Sonchus aan: geknakt op de grond liggend.

"Pluk mij nu maar" kon Sonchus maar net uitbrengen. "Nu kan het."

en blies haar laatste adem uit.

 

 

 

 

Comments